
Vijftigste werd Anne Luijten deze zomer op de Olympische vrouwenmarathon In Parijs. Een prachtige prestatie voor de Arnhemse atlete op haar vijfde marathon ever. In de aanloop naar de Spelen werd Luijten begeleid door atletiektrainer John Jansen. Jansen (60) begeleidt al jaren atleten op de loopnummers en wordt gewaardeerd om zijn kennis en onvoorwaardelijke betrokkenheid bij degenen die aan hem zijn toevertrouwd. Tijd voor een gesprek met deze bijzondere Arnhemse atletiekcoach.

ArnhemSports.nl spreekt hem in café Caspar, de tweede huiskamer voor Jansen in de Arnhemse wijk Klarendal. Hij komt niet geheel onopgemerkt binnen, hetgeen alles te maken heeft met zijn beperkte motoriek, die je niet direct zou koppelen aan een op hoog niveau opererende atletiektrainer.
Of is dat een hele gekke gedachte?
“Nee, helemaal niet, dat snap ik goed. Ik ben een zesde maands kindje en kreeg op vierjarige leeftijd een hersenvliesontsteking. Met de gevolgen daarvan leef ik tot op de dag van vandaag. Ik heb een lichte vorm van spasme in mijn benen, waardoor ik moeilijk loop, ben slechtziend en daarnaast ook nog eens slechthorend.”
Wanneer kwam jij dan voor het eerst in contact met sport?
“Dat was binnen het speciaal onderwijs, met name toen ik op de Revalidatie Scholengemeenschap Arnhem terecht kwam. Dat was een school voor voortgezet speciaal onderwijs op het terrein van het toenmalige revalidatiecentrum Johanna Stichting. Op die school zaten twee innovatieve gymleerkrachten, voor wie een beperking niets uitmaakte en voor wie sporten hoog in het vaandel stond. Mijn hart ging destijds vooral uit naar voetbal en tafeltennis, daar was ik helemaal gek van.”
Niet naar atletiek?
“Helemaal niét. Eigenlijk werd ik min of meer in die richting gedwongen door die sportleraar. We werden als school op enig moment door de destijdse Nederlandse Invaliden Sportbond uitgenodigd om Nederland te vertegenwoordigen op de zogenaamde Spastic Games in Greve, Denemarken. De sportleraar vroeg toen aan een aantal van ons op een briefje te schrijven aan welke sport we wilden deelnemen: 1500 meter cross, tafeltennis of voetbal. Je snapt dat mijn keuze snel gemaakt was, voetbal en tafeltennis natuurlijk. Maar dat ging niet door. De leraar, die alle briefjes gezien had, nam mij apart en zei ‘John, bij tafeltennis verlies je altijd, voetballen doe je ook niet echt fantastisch, dus ik wil je inzetten op de cross. Denk er maar even over na.’
En dat deed je?
“Ik was woedend. Ik antwoordde dat hardlopen voor doodlopers was en ging super gefrustreerd naar huis. Intussen had de sportleraar mijn moeder al gebeld en uitgelegd hoe hij er tegenaan keek en waarom. Toen ik bij mijn moeder mijn gal spuwde over zoveel onrecht, zei zij dat je in je leven soms dingen moet doen die je niet leuk vindt. Kortom: de volgende dag heb ik de leraar laten weten dat ik dan voor de cross zou gaan. Vervolgens startte hij direct een programma met vier keer trainen in de week!”
Hoe bracht je het eraf in Denemarken?
“We gingen er vrij onbevangen heen. Er deden grote namen mee, maar wij dachten ‘we zien wel’. De verwachtingen waren niet echt hoog. Maar de cross zelf ging buiten verwachting goed, ik steeg ver boven mijzelf uit en werd derde.”

Dat was het begin van je atletiekcarrière?
“Eigenlijk wel. Na Denemarken vroeg mijn sportleraar waar ik heen wilde in de sport. Hij had de Paralympische Spelen 1984 in New York voor ogen en daar zou ik dan nog twee jaar voor hebben. Ik had daar wel oren naar, het gaf mij ook richting. Ik was in die tijd best een moeilijke puber en die leraar had wel invloed op mij. Ik heb toen wel een atletiektrainer in de arm genomen en kwam bij CIKO (de Arnhemse atletiekvereniging, red.) onder de hoede van Honoré Hoedt. Ik zal mijn eerste ontmoeting met hem nooit vergeten. Hij gaf mij een hand en zei ‘ik ben Honoré, weet niets van gehandicaptensport en als je valt dan ga ik er vanuit dat je gewoon weer opstaat.’ En we begonnen met de training.”
Wat werd het op je eerste Paralympische Spelen?
“Ik kwam uit op de 1500 meter en liep daar eigenlijk uitstekend. Hoewel he-le-maal kapot, finishte ik als derde, een bronzen medaille op mijn eerste Spelen. ‘Eindelijk. Eindelijk heb je je eigen grenzen opgezocht’, was het eerste wat mijn sportleraar, die er ook bij was, tegen mij zei.”
Dat smaakte naar meer?
“Zeker! Na New York begon ik echt serieus te trainen onder leiding van Honoré, aan wie ik erg veel te danken heb. Zo vond hij het niveau van de gehandicaptensport eigenlijk niets en zorgde er voor dat ik aan reguliere wedstrijden mee kon doen. Bij de vrouwen weliswaar, anders zou het verschil wel erg groot worden. Ik heb daar heel veel aan gehad. Maar ik werd er ook wel eens door de starter uitgepikt met de opmerking dat ik niets te zoeken had bij een vrouwenwedstrijd. Of dat de starter zei ’doe jij bij binnenkomst de lichten uit?’ Ik werd zesde in die wedstrijd. Met behulp van Honoré ging ik voor de Paralympics in Seoul, in 1988. Dat werd een deceptie. Ik werd vierde op de vijf kilometer cross, met twintig seconden achterstand op de nummer drie. Ik was zeer gefrustreerd en raakte compleet gedemotiveerd.”
Einde van je actieve loopcarrière?
“Nee, dat was twee jaar later. Ik werd uitgenodigd voor een pré-Paralympisch toernooi in Barcelona. Je kon daar de limiet lopen voor de Paralympische Spelen 1992. Ik liep daar de vijf kilometer zeven seconden onder de limiet. Waarom weet ik nog steeds niet, maar de toenmalige bondscoach van het Paralympisch Team Ben Swienink selecteerde mij niet. Ik ben toen van de ene dag op de andere dag gestopt.”

Wat deed dat met je?
“Ik had in die periode al diverse trainersdiploma’s gehaald: Jeugd Atletiek Leider, Atletiektrainer, trainer-coach B en ik heb de specialisaties kracht, sprint en middellange afstand. Ik trainde jeugd bij onder andere CIKO en De Liemers. Maar ik viel na dat debacle in Barcelona wel in een ontzettend diep gat. Ik liep vóór die tijd 180 kilometer in de week, maar deed van de ene dag op de andere niets meer. Dat was een zware, eenzame periode, waarin zelfs een gokverslaving om de hoek kwam kijken, met alle gevolgen vandien. Uiteindelijk ben ik met hulp van mijn broer helemaal uit dat dal gekomen.”
En werd je een succesvol trainer!
“Ik vind atletiek ontzettend leuk en het overbrengen van mijn inmiddels opgedane kennis en ervaring op atleten vind ik het mooiste wat er is. Heel af en toe kom ik tegen dat het gegeven dat ik zelf wat minder goed beweeg voor anderen een probleem is. Zo werd ik eens aangesproken door een moeder van een meisje dat ik trainde en zij vroeg of ik de trainer van haar dochtertje was. Toen ik dat beaamde, riep ze ter plekke haar dochter bij zich en verliet de baan met de woorden ‘mijn dochter traint niet bij een trainer die zelf moeilijk loopt.’ Maar 90% van de reacties zijn positief.”
Terugkijkend: waar ben je het meest trots op?
“Vind ik een moeilijke vraag. Ik ben trots op veel van mijn atleten. Maar als ik er drie moet noemen, dan ben ik trots op wat sprintster Judith Baarssen bereikt heeft, ik ben trots op een aantal junioren die ik naar EK’s en WK’s heb mogen brengen, waaronder Henrieke Krommendijk en natuurlijk op Anne Luijten, die ik heb mogen begeleiden naar de Olympische Spelen.”
Hoe ziet je toekomst eruit?
“Ik hoop dit nog heel lang te mogen blijven doen. Ik merk dat ik iedere dag nog leer, meegroei met de atleten. Ik zit nog boordevol ambities!”
Is het toch nog goed gekomen met dat advies van je leraar!
“Ik had nooit gedacht dat na dat moeilijke begin het atletiekvirus mij zó te pakken zou krijgen!”
Lees meer over Anne Luijten en haar prestatie in Parijs: