Sommige beslissingen zeggen meer over karakter dan over beleid. De stap van de KNVB om in cassatie te gaan tegen de uitspraak van het Gerechtshof over de licentie van Vitesse is daar een pijnlijk voorbeeld van.
Het Gerechtshof oordeelde duidelijk: de KNVB had haar eigen reglementen niet juist toegepast toen ze Vitesse de proflicentie wilde ontnemen. Een tik op de vingers dus — en een welkome adempauze voor de club uit Arnhem, die eindelijk de draad weer kon oppakken. De boodschap leek helder: fouten maken mag, zolang je ervan leert.
Maar de KNVB blijkt niet van het lerende type. Terwijl er volgens eigen zeggen “constructief overleg” gaande was tussen bond en club, kwam er plots de mededeling dat de KNVB tóch naar de Hoge Raad stapt. Zonder Vitesse daarover in te lichten. Dat is niet constructief, dat is achterbaks.
De officiële uitleg? De bond wil “duidelijkheid over de juridische houdbaarheid van het licentiesysteem”. Klinkt keurig, bijna bezorgd. Maar als dat werkelijk het doel was, waarom werd die intentie dan niet gewoon uitgesproken tijdens dat zogenaamd constructieve overleg? Waarom niet meteen gezegd dat de cassatie geen gevolgen zou hebben voor Vitesse zelf?
Het antwoord is even eenvoudig als ongemakkelijk: de KNVB kan niet tegen haar verlies.
De bond voelt zich gekrenkt en wil vooral gelijk halen — koste wat kost. Ondertussen worden supporters, spelers en sponsors van Vitesse weer meegesleurd in een nieuwe ronde onzekerheid. De club probeert op te bouwen, maar de KNVB blijft graven in het puin van het verleden.
Een sterke organisatie toont grootheid na een nederlaag. Ze erkent fouten, leert ervan en richt zich op de toekomst. Een slechte verliezer zoekt juridische achterdeurtjes en doet alsof dat “in het algemeen belang” is.
De KNVB zou er goed aan doen eens in de spiegel te kijken. Niet om te zien wie er juridisch gelijk heeft, maar om te beseffen hoe klein ze zich op dit moment gedraagt. De toekomst van het Nederlandse voetbal vraagt om leiderschap, niet om wrok.